‘M’n moeder had me kunnen aanhouden als ze wist wat ik in huis had liggen. Ik had een flinke straf kunnen krijgen’
‘Sinds mijn veertiende zegt mijn moeder al tegen mij: als ik jou ooit betrap met drugs, dan stuur ik je naar een internaat. Mijn moeder en vader werken allebei bij de politie. Ze zien daardoor alleen de slechte kanten van drugs: wanneer mensen worden opgepakt of wanneer het misgaat. Daardoor hebben ze nooit opengestaan voor een eerlijk gesprek erover. Ik heb dat taboe heel lang geprobeerd te doorbreken, totdat mijn moeder tijdens zo’n gesprek opeens hard begon te huilen. Ze gaf toe dat ze zelf een keer poppers had gebruikt en dat ze daar haar hele leven spijt van heeft gehad. Dan zeg ik natuurlijk niet: ik heb zes flesjes in m’n koelkast liggen.
Ondanks de taboesfeer waarin ik opgroeide, was ik geïnteresseerd in drugs. Ik ben nou eenmaal een nieuwsgierig persoon. Gelukkig begon ik te gebruiken met mensen die het al vaker hadden gedaan en er verstand van hadden, want stel dat er iets mis was gegaan: dan had ik niet bij mijn moeder terecht gekund. Of ze had me daarna bij wijze van spreken veertien dagen opgesloten in mijn slaapkamer. Ik vind dat heel kwalijk. In de politiek is het ook zo: het resultaat van het verbieden van drugs is niet dat mensen niet meer gaan gebruiken, maar onveilig gaan gebruiken.
Mijn moeder heeft me één keer bijna betrapt. Op een zondagmiddag stond ze onaangekondigd voor mijn deur in Amsterdam. Ik heb het geluk dat ik op de vierde verdieping woon en ze niet bij mij naar binnen kon gluren, want ik zat op dat moment met een stuk of acht mensen te afteren. Ze appte: ik sta voor je deur. Ik appte terug: ik ben er niet! M’n moeder had me kunnen aanhouden als ze wist wat ik in huis had liggen. Ik had een flinke straf kunnen krijgen. Of mijn ouders me ook daadwerkelijk zouden oppakken als ze me betrappen, weet ik niet. Mijn vader heeft wel eens gezegd: als ik je moet ophalen van het bureau, dan kom ik niet.’