Dopingsmoes
Meer dan een vergelijking van lichaamsfuncties of een kolossaal spel of een plek om snel rijk te worden, is sport een verhaal dat voortdurend nieuwe verhalen genereert. In het verhaal ‘Jerry Cotton en het doping mysterie’ van schrijver-wielrenner Tim Krabbé, staan een paar zinnen die ik altijd onthouden heb, omdat ze me er altijd bovenop helpen als mijn kinderlijke vertrouwen in de eerlijkheid van de sporter is geschonden na een zoveelste dopinggeval. Ik citeer ze even, misschien heeft u er ook wat aan: ‘De een heeft meer aanleg, de ander is bereid harder te trainen, iemand zit urenlang zijn remmen uit te boren of verzetten uit te rekenen (…), weer een ander heeft voor het uitblinken het volgen van een schriftelijke dieetcursus over. Als nu een renner bereid is zich serieus in de farmaceutica te verdiepen en zich als vrucht van die studie weet te voorzien van een uitgebalanceerd spectrum aan drugs voor alle omstandigheden, waarom zou dan hij niet de lof verdienen dat hij ‘zich volledig voor zijn sport inzet?’’
Doping wordt beschouwd als oneerlijk, als vals spel. Dat was niet altijd zo: in het wielrennen moesten de renners heel lang zelf maar uitzoeken wat ze namen, en hoeveel, en wanneer. Sommige coureurs zwoeren bij brandewijn, andere bij mysterieuze mixdrankjes die hen door niet daartoe bevoegde verzorgers werden verstrekt. Amfetaminegebruik was niet alleen toegelaten, het was praktisch noodzakelijk voor wie een kans wilde maken een wedstrijd te winnen. Beroemde wielrenners spraken openlijk over hun gebruik, al bleven ze vaag over middelen en hoeveelheden – zelfs wie bijna niets wist, wilde datgene wat-ie wel wist liever niet aan de concurrentie cadeau doen.
Amfetaminegebruik was niet alleen toegelaten, het was praktisch noodzakelijk voor wie een kans wilde maken een wedstrijd te winnen
In de afgelopen vijftig jaar is die liberale kijk op doping nogal veranderd. Met het effectiever worden van de producten (en het praktisch uitblijven van enige fatsoenlijke medische begeleiding) nam het gevaar voor de sporter toe. Nadat de Brit Tommy Simpson in de Tour de France van 1967 volkomen beneveld van de alcohol en de dope dood neerviel op de Mont Ventoux, werd besloten dat het misschien geen gek idee was om voortaan te controleren op dopingmisbruik. Sindsdien is er sprake van een eindeloze wedloop tussen de controlerende instanties en de sporters en hun begeleiding. En zoals de boswachter altijd een stap achterloopt op de stroper, zo blijft de sporter de controle meestal een stap voor. De inzet wordt almaar hoger, de methodes worden steeds inventiever: Italiaanse en Spaanse voetbalclubs zetten hele medische faculteiten aan het werk, Lance Armstrong huurde voor zijn eerste Tour zijn tuinman in om met een motor vol dopingproducten achter de wedstrijd aan te rijden en wie gelooft dat nationale dopingprogramma’s als dat van de DDR (waar sporters vaak zonder het te weten jarenlang werden gedopeerd, met de meest ellendige gevolgen van dien) verleden tijd zijn, raad ik van harte de Netflix-documentaire Icarus aan.
Doping hoort niet in de sport, maar tegelijk hoort het nu eenmaal bij de sport, zoals zwartrijden bij treinreizen hoort. In het wielrennen is de ‘dopingsmoes’ een genre op zich geworden. De regel luidt: wie betrapt wordt, ontkent. Hoe duidelijker het vergrijp, hoe bloemrijker het excuus. Positief op amfetamine? Dan moet ik een gedrogeerde wedstrijdduif hebben gegeten. Cocaïne in mijn urine? Dat was de tandartsverdoving. Twee bloedtypen in mijn test? Kan goed zijn, dat is van mijn in de baarmoeder gestorven tweelingbroer.
Ik weet nog altijd niet of Tim Krabbé gelijk had met zijn voorstel om de wielrenner die een uitgebalanceerd spectrum van drugs voor zichzelf samenstelt te bewonderen. Maar de sporter die tegen de klippen op zijn onschuld volhoudt, tranen in de ogen, zwerend op z’n moeder dat het allemaal een misverstand is, met de spuit nog in z’n arm; die heeft in elk geval begrepen dat sport eerst en vooral een verhaal is dat verhalen genereert.
WIE IS FRANK HEINEN?
Frank Heinen is schrijver en journalist. Hij schreef en schrijft voor onder meer HP/De Tijd, Hard Gras, de Volkskrant, nrc.next en Das Magazin. In 2014 publiceerde Heinen zijn boek Uit Koers, met 106 korte verhalen over bijzondere wielerlevens. Eind 2016 volgde de De Kleine Heinen – zakwoordenboek voor iedereen die wel eens koers kijkt.
Fotografie door Tessa Posthuma de Boer